Waarom zijn de Koloniën van Weldadigheid Werelderfgoed?
Welkom op het Fochteloërveen. Een natuurmonument. En waarom is dat nou zo bijzonder? Omdat het er hier precies zo uitziet als 200 jaar geleden. De woeste gronden van Drenthe en Friesland. Ja, zo zag het er hier in het noorden van Nederland 200 jaar geleden dus uit. Totdat er een spectaculair plan kwam om het helemaal anders aan te pakken. En dat plan is zelfs zo bijzonder, dat het is uitgeroepen tot Werelderfgoed. Die woeste gronden moesten worden omgeploegd tot vruchtbare grond. Mooie, regelmatige weilanden die konden worden bewerkt door nieuwe boeren. Maar waar kwamen die boeren vandaan? Uit de sloppenwijken van de grote steden. Arme, werkloze gezinnen zouden hier een nieuw leven kunnen opbouwen. Er werd een compleet nieuw plan bedacht. Revolutionair voor die tijd. De Koloniën van Weldadigheid.
Hier is 'ie. Deze man kwam in 1815 op de proppen met een zeer vooruitstrevend plan. Johannes van den Bosch heet 'ie. En nu staan we in zijn werkkamer. Hij wilde de woeste gronden gaan koloniseren. Hij wilde er dus eigenlijk koloniën gaan stichten. Even een plaatje schetsen van die tijd. Nederland was na de oorlog tegen Napoleon arm. Vooral in de grote steden heerste grote werkloosheid. Een derde van de mensen was afhankelijk van steun van de kerk of liefdadigheidsinstellingen. En uitkeringen bestonden niet. Johannes van den Bosch was zo vooruitstrevend omdat hij nadacht over wat er met die mensen moest gebeuren. Hij was ervan overtuigd dat je ze uit de ellende kon krijgen door ze te helpen. Niet alleen met geld, maar vooral ook met werk en opleiding, zodat ze leerden voor zichzelf te zorgen. En daarvoor schreef hij dit plan. En ik heb hier het origineel liggen. De Koloniën van Weldadigheid. Met die Koloniën van Weldadigheid sloeg hij dus eigenlijk twee vliegen in een klap. Een ruw stuk grond werd ontgonnen en bruikbaar gemaakt voor voedselproductie en het armenprobleem in de grote steden werd opgelost. Hij richtte de Maatschappij van Weldadigheid op. Nou, in een recordtijd van zeven jaar bouwde de maatschappij zeven nieuwe koloniën. De eerste was Frederiksoord, vernoemd naar de zoon van de koning. En dit was het plan. De woeste gronden werden omgetoverd tot een landschap met kaarsrechte vakken en op elk vak werd een boerderijtje gezet waar precies een boerengezin in paste, een koloniewoning. Op de kruispunten kwamen de voorzieningen. Een opzichterswoning, een koloniewinkel en soms zelfs een schooltje. Een prachtig plan, maar gaat het ook lukken?
Dankzij de Maatschappij van Weldadigheid zijn die woeste zand- en veengronden veranderd in dit keurige, in vakjes verdeelde landschap. De lange, rechte wegen van het plan van de maatschappij zie je nog steeds terug in het landschap en ook de koloniewoningen zijn nog steeds te herkennen. Zo zag zo'n koloniewoning er dus uit. Een klein boerderijtje met aan de voorkant een woongedeelte en daarachter een schuurtje. Ik heb hier een oude bouwtekening en daar kan je dat ook zien. Aan de voorkant het woongedeelte en aan de achterkant het schuurtje. En bij die boerderij hoort een stuk land van 2,5 hectare. Dat is ongeveer vijf voetbalvelden. Een kwart van het land mocht het boerengezin voor zichzelf gebruiken. De opbrengst van de rest was voor de maatschappij. De vraag is dan natuurlijk: konden die mensen uit de stad wel boeren? En leveren al die boerderijtjes genoeg op? Hier in het museum De Proefkolonie kan je de hele geschiedenis van die eerste kolonie in Frederiksoord, Wilhelminaoord bekijken. De arme mensen uit de stad die helemaal geen boeren waren, kregen van de maatschappij een startuitrusting. Dat bestond uit dit soort spulletjes: kleren, meubels, dingen voor in de keuken, landbouwwerktuigen. Maar ja, krijgen was het niet echt. Ze moesten een lening aangaan, want ze moesten het allemaal ook weer terugbetalen. In een schuldenboekje werd precies bijgehouden hoeveel de boeren verdienden en hoe het met de schuld stond. Er waren maar weinig boeren die het lukte om hun schuld af te betalen. Hoewel het voor de meeste bewoners sappelen was om de eindjes aan elkaar te knopen, waren veel dingen op de kolonie toch beter geregeld dan in de stad. Je kon wat geld verdienen, je kon eten, er was een dokter voor de broodnodige zorg. Bovendien werden de mensen op de kolonie opgeleid. Er was een lagere school en ook een tuinbouwschool. En, bijzonder voor die tijd, de maatschappij had een leerplicht. Alle kinderen moesten dus naar school.
De eerste boeren kwamen hier min of meer vrijwillig. Ze konden ook weer vertrekken, al gebeurde dat niet vaak. Frederiksoord was een zogenaamde vrije kolonie. Maar gingen die kolonisten het nou redden? Het was moeilijk. Het land was veel minder vruchtbaar dan gedacht en de maatschappij verdiende eigenlijk te weinig. Toch waren ze in de steden al blij genoeg dat ze van die moeilijke groep arme mensen af waren. Daarom werd al snel besloten om ook een onvrije kolonie te stichten voor de minder kansrijke armen. Veenhuizen.
Aan de andere kant van de woeste gronden, zo'n veertig kilometer van de eerste proefkolonie Frederiksoord, werd die nieuwe onvrije kolonie gesticht. Veenhuizen. Daar waar de proefkolonie in Frederiksoord vooral bestond uit kleine boerderijtjes, bestond de kolonie in Veenhuizen uit drie grote groepsverblijven, de zogenaamde gestichten. Je ziet hier in het gras de contouren van het derde gesticht. Je ziet een groot vierkant gebouw, een carré, met een grote binnenplaats. Hier woonden de kolonisten in grote groepen bij elkaar. Het werk gebeurde vooral buiten op de landerijen of in de werkplaatsen. Het derde gesticht is dus afgebroken, maar het tweede gesticht bestaat nog steeds.
Zo zag zo'n gesticht er dus uit. Hier in de groepsverblijven wonen vooral de probleemgevallen uit de stad. De eerste groep bewoners waren kinderen, wezen. Voor elke opgevangen wees werd een vergoeding betaald. Later kwamen daar ook moeilijke gezinnen bij. Uiteindelijk werden zelfs landlopers en bedelaars gehuisvest. Zij werden verpleegden genoemd. Nu wordt dit tweede gesticht bewoond door het Gevangenismuseum.
Het leven in deze kolonie is hard. Een straf regime van hard werken, weinig vrije tijd en bovendien een gezelschap dat je niet zelf hebt gekozen. In dit soort barakachtige slaapzalen werden de bewoners zo'n beetje opgestapeld. De kolonie begon steeds meer op een gevangenis te lijken. De bewoners waren onvrij en kwamen daar in de meeste gevallen ook niet meer uit. Zo'n veertig jaar later kwam er een soort splitsing. Frederiksoord bleef bij de maatschappij, maar de Nederlandse staat nam de onvrije kolonie Veenhuizen over en maakte er een rijkswerkinrichting van. Half gevangenis, half armoedebestrijding. De ambtenaren die hier werkten, kregen hun eigen staatswoning en elke woning kreeg een spreuk die de koloniebewoners eraan herinnerde hoe ze hun leven deugdzaam konden leven. Uiteindelijk kwamen alle koloniebewoners hier terecht, op de begraafplaats. Ze noemden het voor de grap het vierde gesticht. Op dit veld zie je geen grafstenen, maar er liggen tienduizend kolonisten begraven. De ambtenaren, de mensen die hier werkten, die liggen hier wel met grafsteen. Uiteindelijk is deze mooie plek wel symbolisch voor het einde van de koloniën. In rust.
Wat was er nou zo bijzonder aan de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid? Het was de eerste keer dat er geprobeerd werd om voor de armen te zorgen door ze mee te krijgen in de maatschappij. Het was eigenlijk de voorloper van onze verzorgingsstaat. Er was een ziekenhuis, er waren scholen en er werd zelfs voor de ouderen gezorgd. Vandaar dat de typische gebouwen en het ritmisch geordende landschap van de koloniën, dat nog steeds zichtbaar is, zijn uitgeroepen tot Werelderfgoed. En dan nog wat. Inmiddels wonen er in Nederland bijna 1 miljoen mensen die op de één of andere manier afstammen van mensen die ooit op de kolonie hebben gewoond. Dat is toch wel bijzonder.