Waar komt het Olympisch vuur vandaan?
Clipphanger
De allereerste Olympische spelen werden gehouden door de oude Grieken, in Olympia, 776 jaar voor nul. Die oer-Olympiades waren een eerbetoon aan de Griekse oppergod Zeus. Zeus had een vrouw, Hera, en om de sfeer te verhogen werd in haar tempel het heilige vuur van de goden aangestoken. Leuk voor de atleten die dan ook het vuur uit hun sloffen liepen.
De oude Grieken verdwenen uit beeld en dus ook hun klassieke Olympische spelen.
Maar de spelen maakten hun comeback in 1896, zonder die Olympische vuurpot van Hera. Pas in 1928, in Amsterdam, laaide het vuurtje weer op. Dat kwam door Jan Wils, de architect van het Olympisch stadion. Hij bedacht de Marathontoren, met bovenin een schaal, ‘waarin overdag een rookpluim kan opstijgen en ’s avonds een vuurzuil’. Rook, vuur, voor elk wat Jan Wils.
In Amsterdam en 4 jaar later in Los Angeles werd het vuur nog gewoon aangestoken met een lucifer. Maar sinds de Spelen van 1936 (Berlijn), gebeurt dat – heel omslachtig – weer in het oude Olympia. De fakkel wordt dan in estafette naar de speelstad overgebracht. Als een lopend vuurtje verspreidt het zich over land, zee, en door de lucht. En mocht het vlammetje uitgaan, dan is er altijd nog een reservevlam. En als die ook uitgaat, is er altijd wel een sportbobo in de buurt met een sigaar in zijn mond. Sportief hoor!