Méér Muziek in de Klas: muzikale verhalen
Fietsen
Jamal hield heel erg van fietsen. Hij fietste elke ochtend naar school en elke middag naar huis. Hij fietste naar de markt om boodschappen te doen voor zijn ouders en hij fietste naar zijn vrienden. Hij fietste soms gewoon rondjes door de buurt, omdat hij er zin in had. Niemand anders fietste in zijn dorp. Waar Jamal woonde, liepen de mensen, ze namen de bus of ze gingen met de auto.
Fietsen, fietsen, fietsen, fietsen, fietsen is het liefste wat ik doe
Fietsen, fietsen, fietsen, fietsen, fietsen wil ik en ik word niet moe
En ik houd zo van dat crossen, van in beweging zijn
Ik houd zo van mijn buurtje, maar soms is het te klein, want ik wil
Fietsen, fietsen, fietsen, fietsen, fietsen en ik hoor alleen maar oeehooeee
Fietsen was Jamals lievelingsding om te doen, maar toen de oorlog begon en er af en toe bommen vielen, moest hij ermee stoppen van zijn vader en moeder. Toen zijn vader het huis verliet om te gaan vechten voor zijn land, mocht Jamal nauwelijks meer naar buiten van zijn moeder. Ze was als de dood dat er iets met hem zou gebeuren en ze alleen over zou blijven met Jamals oma en zijn kleine zusje. Jamal miste zijn vader, zijn vrienden, zijn school en vooral, meer dan wat dan ook, miste hij het fietsen.
Nog veel later, toen zijn vader nog steeds weg was en de oorlog steeds heftiger en zwaarder werd, zei Jamals moeder dat hij moest vluchten.
Fietsen, fietsen, fietsen, fietsen, fietsen o wat mis ik dat gevoel
Fietsen, fietsen, fietsen, fietsen, fietsen nooit meer, wat een saaie boel
Mijn moeder wil niet meer dat ik buiten fietsen ga
Er kunnen bommen vallen ergens waar ik ga of sta
Mijn oma is te oud, mijn zusje is te klein
Van mama moet ik vluchten om ergens veilig te zijn
Dus ik moet fietsen, fietsen, fietsen, fietsen, fietsen maar ik weet niet waar naartoe.
‘Ik? Alleen?’ vroeg hij angstig, want dat leek hem verschrikkelijk. ‘Ja, jij alleen. Ik kan oma niet achterlaten en je kunt Jasmine niet meenemen.’ Jasmine was pas vier en Jamal was dol op haar. ‘Maar ik wil niet alleen,’ sputterde Jamal tegen. ‘Dat snap ik lieverd, maar ik wil dat je veilig bent en dat je een toekomst kunt opbouwen. Als je een plek hebt gevonden, komen we je achterna,’ beloofde zijn moeder. ‘Fiets naar het noordwesten, tot je denkt dat je op een goede plek bent, waar je kunt blijven en waar de mensen aardig voor je zijn. Wees aardig en beleefd, maar vertrouw niemand zo maar. En wat er ook gebeurt, kijk uit voor de paarse soldaten, want die willen ons allemaal vermoorden.’ Jamal knikte, knoopte de woorden van zijn moeder in zijn oren, hees een flinke tas vol met eten, drinken en een paar warme truien op zijn rug en pakte zijn fiets.
Hij fietste een paar dagen achter elkaar door. Als het begon te schemeren, zocht hij een plekje in het bos of in de beschutting van een schuurtje, at een klein beetje van zijn eten en probeerde te slapen. De eerste nachten sliep hij nauwelijks: hij was verdrietig en bang. Hij lette continu op of hij geen paarse soldaten tegenkwam. Overdag groetten de mensen hem vriendelijk, soms gaven ze hem een stuk brood of wat fruit.
Na een kleine week moest hij de rivier oversteken, om in de richting van het noordwesten te blijven gaan, zoals hij aan zijn moeder had beloofd. Tot Jamals afschuw was de brug kapot gebombardeerd. Verward bleef hij even aan de oever van de rivier staan. Hij fietste een stuk stroomopwaarts en vond een plek waar hij de oversteek durfde te wagen. Het zou hem echter niet lukken om zijn tas én zijn fiets droog aan de overkant te krijgen, dus besloot hij om twee keer te lopen. Hij verstopte zijn tas ergens in de struiken en waadde met zijn fiets op zijn rug door het water. Aan de overkant gekomen hijgde hij even uit, zette zijn fiets achter een boom en begon aan de tocht terug. Toen hij met zijn tas de tocht richting zijn fiets bijna had voltooid, zag hij tot zijn schrik een paarse soldaat aan de overkant. De woorden van zijn moeder schoten door zijn hoofd: ‘Een paarse soldaat, een paarse soldaat wil ons allemaal vermoorden’.
Maar hij was hem al tot op tien meter afstand genaderd. Bovendien zag Jamal dat de vijand zijn fiets vasthield.
‘Kom maar dichterbij hoor,’ zei de soldaat, in zijn paarse uniform. ‘Ik zal niet bijten.’ Wantrouwend keek Jamal hem aan terwijl hij op de kant stapte en zijn tas, die hij boven zijn hoofd had getild, liet zakken. ‘Is dit jouw fiets?’ vroeg de paarse soldaat. Jamal antwoordde niet. Hij dacht koortsachtig na. De soldaat had een geweer op zijn buik hangen en droeg een revolver in zijn holster; daarnaast was Jamal zeker twee koppen kleiner en een stuk minder sterk, dus een gevecht aangaan was geen optie. ‘Als dit jouw fiets is,’ ging de paarse soldaat verder en hij keek naar de fiets in zijn hand, ‘dan staat het zadel veel te laag voor je. Je trapt je helemaal kapot, of niet soms?’ Jamal knipperde verbaasd met zijn ogen. Het klopte: hij had deze fiets al sinds zijn tiende en hij was inmiddels bijna dertien. Hij was tientallen centimeters gegroeid, maar het zadel stond nog op dezelfde hoogte. ‘Ik kan ‘m hoger zetten voor je,’ bood de soldaat aan. Hij zette de fiets op een vlak stukje grond op de standaard, deed zijn automatisch geweer af en begon te rommelen in zijn rugtas. Jamal keek even toe vanaf een afstandje, maar kwam uiteindelijk schoorvoetend dichterbij. ‘Ga je me niet vermoorden?’ vroeg hij voorzichtig. ‘Wat? Jou?’ de paarse soldaat glimlachte even, maar zijn ogen stonden droevig. ‘Waarom zou ik een jongen zoals jij willen vermoorden? Hoe oud ben je? Twaalf, dertien?’ ‘Bijna dertien,’ antwoordde Jamal. De paarse soldaat had het juiste gereedschap te pakken en begon te sleutelen. Nadat hij het zadel omhoog had gezet, smeerde hij de ketting met olie. Toen ging hij zitten en begon een vuur te maken. Jamal ging voorzichtig bij hem in de buurt zitten. ‘Heb je honger?’ vroeg de paarse soldaat. Jamal knikte; hij had zo zuinig gedaan met zijn eten, dat hij enorme honger had. ‘Laten we eten. Welke kant ga je op?’ ‘Naar het noordwesten,’ antwoordde Jamal. ‘Mijn moeder zei dat ik daar veilig zou zijn, als ik maar ver genoeg doorreed.’
‘Je moet dan een heel stuk doorrijden, vriend,’ zei de paarse soldaat vriendelijk terwijl hij een pan tevoorschijn haalde en begon te koken. ‘Je bent bijna bij de grens, maar over de grens wonen alleen maar gevaarlijke gekken. Dus zorg dat je er snel doorheen rijdt en vertrouw niemand.’ Jamal knikte. Hij knoopte het advies in zijn oren. Nadat ze gegeten hadden, stond de paarse soldaat op en hing zijn geweer weer om. ‘Het ga je goed jongen. Ik hoop dat je een veilig onderkomen vindt.’
‘Dankjewel, voor alles,’ zei Jamal en hij keek hoe de soldaat tussen de bomen verdween.
Het fietste veel lekkerder met zijn zadel omhoog. Het duurde dan ook nog geen twee dagen voor hij de grens passeerde. ‘Alleen maar gevaarlijke gekken,’ mompelde Jamal terwijl hij al fietsend om zich heen keek. Hij reed door een dor en leeg landschap en toen hij tegen het einde van de middag eindelijk bij het enige huis aanklopte in de wijde omgeving, werd er bijna direct opengedaan door een vrouw.
Daar over de grens, daar over de grens
Daar wonen allemaal gekken
Ze bekeek hem nieuwsgierig aan en vroeg: ‘Heb je een slaapplek nodig?’ Jamal, die na de waarschuwing over de ‘gevaarlijke gekken’ van de paarse soldaat eigenlijk alleen maar zijn drinkfles had willen vullen, aarzelde. Maar toen hij de heerlijke geur rook die uit de keuken kwam, knikte hij als vanzelf. Hij werd aan de keukentafel gezet, tussen zes kinderen die allemaal jonger waren dan hij. De vrouw des huizes fladderde als een vlinder tussen de kinderen en het fornuis door, terwijl haar man een enorme hoeveelheid groente stond te snijden. Jamals hart vulde zich met warmte en geluk en zonder dat hij het gepland had, bleef hij veel langer dan gedacht bij het gezin. Toch besloot hij na enkele dagen weer door te gaan en nam hij met een stevige omhelzing afscheid van allemaal. ‘Je gaat naar het noordwesten,’ zei de vrouw terwijl ze hem doordringend aan keek. ‘Als je hier anderhalve dag vandaan bent, kom je in de stad. Daar wonen alleen maar oplichters en dieven. Kijk uit en ga er zo snel mogelijk doorheen.’
‘Oplichters en dieven,’ herhaalde Jamal zachtjes en hij knoopte het advies in zijn oren.
De banden van Jamals fiets waren opgepompt door zijn gastheer en daardoor voelde het alsof hij over de weg vloog. Sneller dan verwacht, kwam hij de stad binnengereden. Toen hij in het centrum was, met nauwe straatjes, een drukke markt en een enorme hoeveelheid mensen, besloot hij een slaapplaats te zoeken. ‘Oplichters en dieven’, spookte er door zijn hoofd. Hij stond slechts enkele minuten stil, toen een vrouw naar hem toe kwam lopen. ‘Kan ik je ergens mee helpen, jongeman?’ vroeg ze en ze keek hem vriendelijk aan. Jamal keek haar enigszins wantrouwend aan, maar haar blik was zo open en oprecht, dat hij direct vertelde dat hij onderweg was naar het noordwesten, dat hij gevlucht was voor de oorlog en dat hij een plek zocht om te slapen. ‘Wacht hier,’ zei de vrouw. ‘Ik ben zo terug!’ Jamal zag haar verdwijnen in de menigte op de markt, hier en daar weer opduiken, terwijl ze praatte met marktkooplui en naar hem wees. Nieuwsgierig bleef hij haar met zijn ogen volgen en na een minuut of tien kwam ze terug, met in haar kielzog drie mannen. Jamal zette zich schrap; ze zouden hem vast beroven. ‘Je kan bij Mosan slapen,’ zei de vrouw en ze wees op een kleine, gedrongen man, die vriendelijk naar Jamal knikte. ‘Geoffrey wil aan je fiets sleutelen, zodat je straks sneller kunt fietsen,’ ging de vrouw verder. Geoffrey zwaaide even kort. ‘Rashid hier is kleermaker en zal nieuwe kleding voor je maken en ik zal zorgen dat je genoeg eten mee kunt nemen op de rest van je tocht.’
Jamal keek met open mond naar het groepje. ‘Waarom willen jullie dat allemaal voor me doen?’ vroeg hij tenslotte. ‘Omdat we je graag helpen,’ zei Rashid. ‘Je kunt zo lang blijven als je wil,’ zei Mosan op zachte toon. Jamal schudde in ongeloof zijn hoofd en volgde Mosan naar diens huis, terwijl Geoffrey zijn fiets van hem overnam. Ondanks de gastvrijheid van het hele gezelschap, besloot Jamal na enkele dagen alweer door te reizen. Hij haalde zijn fiets op bij Geoffrey, die er tot zijn verbazing een motor opgezet had. ‘Niet te vaak gebruiken, want dan is de benzine zo op,’ waarschuwde Geoffrey.
‘Als je naar het noordwesten gaat, kom je al snel in ons buurland terecht,’ begon Rashid. ‘Je moet daar echt uitkijken, want de mensen daar hebben enge ziektes en zijn knettergek. Ga er zo snel mogelijk langs en maak geen contact.’
‘Enge ziektes en knettergek,’ herhaalde Jamal zachtjes. Hij bedankte iedereen uitvoerig en stapte op zijn fiets. Na een kleine honderd kilometer zette hij zijn motor voor het eerst aan en het leek wel alsof hij op een scooter zat: de wind vloog door zijn haren en hij zweefde over de weg.
Hij was nauwelijks de grens over of hij werd staande gehouden door een jonge man die langs de kant van de weg stond met een kapotte auto. ‘Waar ga je heen?’ vroeg de man. ‘Naar het noordwesten,’ antwoordde Jamal naar waarheid. ‘Ik ben gevlucht voor de oorlog.’ ‘Ik heb autopech,’ zei de man. ‘Zou je me thuis willen brengen? Ik woon hier een paar kilometer vandaan.’ Jamal dacht even aan de enge ziektes, maar knikte toch maar en nam de jonge man achterop. Hij zette zijn motortje aan en samen schoten ze vooruit. ‘Mijn zus kan dit nog beter voor je maken!’ schreeuwde de man boven het geluid van de wind en de motor uit. ‘Ze is heel handig en is dol op fietsen!’
Bij het huis van de man stond een flinke schuur, waar een jonge vrouw, slechts enkele jaren ouder dan Jamal, aan het klussen was. Ze keek geringschattend naar zijn fiets en liep er een paar keer omheen, onderwijl een wijsje fluitend. ‘Ik zorg dat je vliegt, als je hier weg gaat,’ zei ze en zonder hem verder een blik waardig te keuren, nam ze zijn fiets mee. Jamal bleef drie weken bij de jonge man, zijn zus en hun oude vader. Hij hielp de koeien melken en het grasmaaien. Hij raapte eieren, maakte hokken schoon en hielp met koken. Na drie weken kwam de zus van de jonge man, die Nora heette, naar hem toe en zei: ‘Ik heb gezorgd dat je kunt vliegen.’ Ze troonde hem mee naar zijn fiets, die in de garage stond en tot zijn verbazing had ze niet alleen de motor vervangen die erop zat, maar had ze ook twee enorme vleugels toegevoegd aan zijn simpele fietsje. ‘Je gaat fietsen, je zet de motor aan, je drukt op de turboknop en je schiet omhoog,’ zei ze, al kauwgom kauwend. ‘Blijven trappen! Dat is echt belangrijk, want anders stort je misschien neer.’
Jamal slikte, hij had een beetje hoogtevrees, maar het idee dat hij in no-time in het noordwesten zou zijn, stond hem wel aan. Hij nam afscheid van de oude vader, diens zoon en Nora. Hij stapte op zijn fiets en begon te trappen. Hij trapte harder en harder, zette de motor aan en bleef trappen en toen hij dacht dat hij niet meer harder kon, drukte hij op de turboknop en inderdaad, hij kwam van de grond! Eerst niet zo hoog en hij slingerde een beetje, maar al snel ging hij hoger en hoger, over de boomtoppen heen en ver uit het zicht van de mensen beneden. Jamal zette koers naar het noordwesten, terwijl de wind door zijn haren blies en zijn wangen koud maakte. Hij ging op zoek naar een plek waar niemand hem wilde vermoorden, waar niemand knettergek was of gevaarlijk of een oplichter of een dief, waar mensen geen enge ziektes hadden en waar hij boven alles, veilig zou zijn.
Ik zoek een plek waar ik kan zijn, zonder opgejaagd gevoel
Geen oplichters, geen moordenaars, geen dieven of gedoe
Ik wil niet bang zijn voor wat ik niet ken
En ik fiets tot ik daar ben