Wanneer eindigt een werkwoord op d, t of dt?
Clipphanger
Om een werkwoord te vervoegen, moeten we eerst op zoek naar de stam. Voor de stam van ‘vervoegen’ haal je gewoon even ‘en’ eraf. En deze stam is meteen ook de eerste persoon enkelvoud, dus het is ‘ik vervoeg’. Om de tweede en de derde persoon enkelvoud te krijgen hangen we simpelweg een t aan de stam: jij vervoegt, en hij vervoegt ook, en zij vervoegt zich helemaal suf.
Deze regel geldt ook voor werkwoorden waarvan de stam eindigt op een ‘d’, zoals ‘branden’ of ‘vinden’: ‘ik vind’ is gewoon de stam, en ‘jij vindt’ en ‘hij vindt’ zijn stam+t. Als je dit lastig vindt, dan kan je altijd even spieken bij spieken. Het is ‘ik spiek’ en ‘hij spiekT’, dus is het ook ‘hij vindt’, dat ik spiek.
‘Snap je dit?’
‘Jaha, je snapt dit.’
Hé, da’s gek. Het is ‘je snapT’, maar ‘snap je’, snap je? Dat is een uitzondering: als ‘je’ ACHTER de persoonsvorm komt, dan valt de ‘t’ weer weg. Snap je dit, of vind je dit gek? Misschien is het ook gek, maar het is wel fijn als je dit onthoudt. Of toch even spiekt.